top of page

Glas.

“Gewoon doen!”, sprak ik vol elan tegen de vrouw met wie ik het had over het schrijven en het al dan niet openbaar maken van de persoonlijke schrijfsels. Ze was aardig. Had ik het tegen haar of meer tegen mezelf?


De dagen zijn van glas; breekbaar en transparant. En daar zit je dan, iets na vieren in de nacht, je hoofd leeg te tikken. Soms letterlijk; ik heb de neiging met mijn wijs- en middelvinger van mijn rechterhand op mijn voorhoofd te tappen wanneer ik warrig raak. Deze nacht was ik warrig. Ben ik warrig. En dus doe ik dat wat de verwarring het beste tempert; het kanaliseren via woorden.


Ook met haar was iets anders dan anders. Wat het is dat haar doet afwijken weet ik niet. Maar zó overwegend heb ik nog nooit iemand haar woorden zien en horen kiezen. Het maakte dat – althans, voor een kroeggesprek – het vrij lang duurde voordat zij haar formuleringen paraat had. Geen enkel fout, politiek incorrect of eventueel beledigend woord verliet haar even zo welgevormde lippen. “Gewoon doen” zei ik dus. Alsof ik weet waar ik mee bezig ben.


De tijd waarin ik boeken schreef is allang voorbij. Mijn boekenkast puilde inmiddels uit van de volgekalkte boekjes, vaak op een of andere manier verbonden met natuur; door middel van een print met vlinders, of de zelf gevonden en ingeplakte veren. Dat doe ik niet meer. Nu pak ik slechts sporadisch mijn laptop om een stuk te tikken (versus schrijven). Toch is de noodzaak niet verdwenen, bemerk ik nu. Ook dit is een vorm van documenteren, echter is het niet meer een uitsluitend eenzame bezigheid.


Mijn boeken zijn inmiddels naar de zolder verhuisd. De woorden zitten in mijn hersenpan, de veren in mijn haar en de vlinders in mijn lijf (zo nu en dan). Allemaal genieten ze geen drang hun haven te verlaten, ze zitten goed waar ze zijn, en dus moet ik met horten en stoten de woorden uit mij trekken. Deze nacht is de noodzaak weer daar, maar het gaat nog steeds als vanzelf.


Schrijven lijkt op bloeden. Een soort aderlating waarbij het ongenuanceerd mijn lijf verlaat. Zeker niet zoals ik verwacht dat de vrouw zal schrijven. Haar schrijven zal lijken op het strelen van een geliefde. Mijn schrijven doet pijn. Mijn schrijven laat haar littekens na – littekens die ik evenzoveel koester als minacht.


Toen ik uiteindelijk de kroeg en het feest wilde laten voor wat het was en bezig was mijn afscheid aan te kondigen, pakte ze me bij de schouder. Ook haar aanraking was zoals haar woorden zijn; bijna té genuanceerd om eerlijk en oprecht te zijn. “Dag Kris” sprak ze. Pas toen realiseerde ik me dat ik haar naam niet onthouden had. Ik durfde het niet meer te vragen. “Gewoon doen”, fluisterde ik haar tijdens de omhelzing in haar oor – haar blonde haar kriebelde mijn wangen. Ze glimlachte en bracht een vertwijfelde ”ja....” ten gehore. Het was de eerste keer die avond dat ik haar werkelijk hoorde. Al die woorden die ze had gesproken met me vielen in het niet bij dit ene woord.


“Ja.” Met dat woord hief zij haar transparantie op. Ze was dus niet van glas.


"Ja...." zei ze


En pas toen zag ik wie zij was.


bottom of page