Over gisteren en morgen.
Het was zo'n dag
waarop het leven tegenzat:
je kon er haast niet tegen drinken
In de diepte van de kelder
zocht ik naar vriendelijke vergezichten
ik trof er rode wijn en een stilleven
van kaartenhuizen, gemaakt door een
jonge vrouw die mij niet hebben moet
althans, naar ik vermoed
Ik vond er de man wiens dag
ook het plukken niet waard was geweest
en terwijl ik droom over boomgaarden
rookten we een sigaret en zei hij
dat mijn woorden kunnen treffen
Ik vertel hem dat woorden enkel woorden zijn
tot je ze uitspreekt want pas dan is het waar
maar voordragen doe ik bijna nooit
het waarom lijkt me logisch
Morgen wel
als eerbetoon aan hoe
we leven om te streven
nadat we trouw onze
verjaardagen vieren
Tussen vreemden en vrienden
verblijf ik in een koud april
Ik oefen alvast met het
uitblazen van kaarsjes;
jaarringen tellen totdat
het niet meer wil
Kommentare