Schimmig.
Sommige mensen denken dat ik doorzichtig ben. Dat wil zeggen dat ze vermoeden dat ze "het begrijpen" en dat ze alles van me weten. Ze verkeren in de overtuiging dat mijn transparantie vanzelfsprekend is, terwijl ik diezelfde transparantie slechts weggeef als gelimiteerd cadeautje aan uitzonderlijke mensen. Mijn vrienden, zo je wilt.
Niets ergert mij zo als mensen die aanspraak doen op dat gift. Die het nemen, in plaats van te wachten tot ze het krijgen; op Kerstavond, op hun verjaardag of tijdens een avond in de kroeg terwijl er eigenlijk niets bijzonders speelt. Ik ben niet uitmuntend kieskeurig als het gaat om het geven van die transparantie. Velen hebben het ontvangen, de meesten zijn gebleven en hebben het omarmt, gaven mij als wedergift een transparantie terug; een verhaal, een inkijkje in hun leven. Sommige mensen zijn afgehaakt omdat hetgeen achter die muur van glas hen angst inboezemde. Of gewoon, omdat ze wel wat beters te doen hadden. Even goede niet-vrienden, denk ik dan altijd. Dat is prima, geen centje pijn.
Maar dan die enkeling, die zich mijn transparantie toe-eigent, die denkt mij door en door te kennen en begrijpen, zonder dat ze zich beseffen dat die muur niet meer gemaakt is van het glas dat mij zo dierbaar is, maar van keihard steen en cement. Ik word ondoorzichtig, en hoe ondoorzichtiger ik word, hoe meer deze enkeling denkt te weten wat er zich in mijn fort afspeelt. Hij smijt stenen in de waan de voorheen-glazen muur te kunnen breken. De stenen kaatsen terug vanaf mijn kasteelmuren en raken hem vol in het gezicht. Au. En dat is dan vervolgens mijn schuld.
Het lijkt op het proces van jaren geleden, daar waar stigmatisering automatisch leidt tot zelfstigma. Als maar genoeg mensen je vertellen dat je ziek/gek/raar/schizofreen bent, ga je dat als vanzelf voor waar aannemen. Jarenlang heb ik gedacht dat ik niets anders was dan een psychotische naarling die andere mensen het geluk misgunde. Inmiddels weet ik dat ik in een wereld en in een lijf leef die niet altijd stroken met elkaar. Het een kan het ander niet altijd begrijpen en vise versa. Dat is geen reden tot paniek; wanneer dat gebeurt is terugtrekken het devies, en wachten tot lijf en wereld weer samen door een deur kunnen. Dat duurt meestal maar een dag of twee.
Er zijn jaren geweest waarin ik leefde als een schim van mezelf. Gebukt en verpletterd onder het gewicht van het stigma. Ik geloof wat jij gelooft. Ik ben de geest van jouw overtuiging.
Sommige mensen zijn giftig. Manipuleren net zo lang totdat ze via de minuscule openingen in die keiharde muur, tussen de stenen door, naar binnen sijpelen. Om mij vervolgens te vertellen dat alles wat ze in mijn heiligdom aantreffen stom, raar en waardeloos is. Ze schuiven wat met mijn bezittingen - meestal in mijn gevoelsleven - en vertrekken dan weer even vlug als ze gekomen zijn met de woorden dat ik gek ben.
Tsja, daar kunnen we over twisten. Het blijft een heikel punt. Ik kan nog steeds weleens boos worden wanneer iemand mij liefelijk en in alle goede bedoelingen "gekkie" noemt. Ik ben zo vaak krankzinnig genoemd. Ik ben zoveel genoemd. De zaken die me raken in dat zelfstigma, doen het meeste pijn. En de zaken die de tegenpartij opsomt, niet vanuit een werkelijke overtuiging, maar gewoon om pijn te veroorzaken, steken als de ziekte zelf.
Ik hou er niet van anderen pijn te doen. Dit gaat soms zo ver dat ik helemaal niet spreek, terwijl het eigenlijk zou moeten. Ik zwijg, uit angst om woede of verdriet te veroorzaken. Ook niet altijd goed, maar ik zie het als een betere eigenschap dan het tegenovergestelde. Mensen die proberen de schim te breken. Nog verder naar beneden te halen. Daarin zijn ze geslaagd. In het verleden.
Inmiddels heeft de schim zich teruggetrokken in mijn fort, en door mijn stevige glazen muren kan je haar zien. Ze zwaait soms vrolijk naar de nieuwe voorbijgangers - zij die ik mijn transparantie geef. Langzaam maar zeker zal zij helen, en daardoor steeds doorzichtiger worden. Om uiteindelijk, heel misschien, zachtjes te verdwijnen.