top of page

De intercity

  • Foto van schrijver: Kris Vesseur
    Kris Vesseur
  • 15 jun
  • 5 minuten om te lezen

Tijdens de lange treinrit naar de randstad rustte ik mijn hoofd afwisselend tegen de warmte van mijn lief en de koude van het beslagen treinraampje. Het regende nog steeds. We hadden het eerste stuk van het Hoofdstation van Groningen (R. vertelde mij dat Groningen het enige station in Nederland is dat de naam "hoofdstation" in plaats van "centraal station" draagt - daar had ik nog nooit over nagedacht) naar Groningen Europapark met de bus gemoeten in verband met de werkzaamheden. We hadden twee bussen eerder gepakt dan dat voor onze aansluiting noodzakelijk was; ik word neurotisch als ik reis. Zodoende hadden we nog meer dan een half uur op de intercity naar Den Haag moeten wachten, rokend onder onze grote paraplu. Ik dacht meewarig aan het festival dat plaatsvond in onze thuisstad vandaag; het was ultiem kloteweer.


In de trein droeg ik mijn nieuwe koptelefoon, degene zonder noice canceling. Daar had ik spijt van. Het was druk in de coupé en alle gesprekken en geluiden werden niet gefilterd. Ik had het koptelefoontje aangeschaft omdat ik op straat graag mijn omgeving meekrijg, maar ik had voor deze lange reis beter de oude Sony kunnen meenemen, waarbij ik me volledig had kunnen afsluiten voor de omgeving.


Ik begon in Janet Frame - Gezichten in het water, en moest na 5 bladzijden het boek alweer wegleggen omdat ik zo geroerd werd door haar woordkeuze dat ik tranen voelde opwellen. Kijk, dít is schrijven, dacht ik. Meteen gevolgd door de gedachte dat ik mijn roman, waar ik nu al twee jaar aan werk, maar beter in de prullenbak kan flikkeren. Het meest frustrerende fenomeen op aarde is dat er altijd iemand is die beter is. Een vrouw die beter zingt, beter schrijft, beter leeft dan ik. Met name als het om schrijven gaat, brengt dat me aan het wankelen. Doet het me twijfelen aan mijn eigen kunnen en prestaties.


Wanneer we de hoofdstad binnenrijden breekt de zon door. Onze felgekleurde regenboogparaplu hoeft niet te worden geopend. We grappen er regelmatig over, R. en ik, dat we zó ontzettend inclusief zijn met onze pride paraplu. Al voordat het "hip" was. We lopen richting centrum, door een lange, lelijke straat. We slaan rechtsaf richting het mooiere deel, halen sigaretten en lopen langs het torentje, waar R. zijn vuist in de lucht balt en roept "Ga aan 't werk". We lachen. Het gaat me steeds makkelijker af, dat van huis zijn.


Als we eenmaal zijn neergestreken in een bruin café met ons gezelschap, mijn liefste vriendinnetje en haar man, merk ik dat ik niet bang ben. Niet ongemakkelijk, niet denkend in doemscenarios. Ik ben op m'n gemak, ver van huis, welliswaar in het gezelschap van mijn lievelingsmensen, maar toch is het een moment waarvan ik weet dat ik het moet opslaan. Een gevoel dat ik moet onthouden, moet koesteren, en mezelf nogmaals moet verzekeren van de stappen die ik heb gezet.


Wanneer we, na een goede pizza in een gezellig restaurantje, met z'n vieren op het balkon zitten in de Haagse buitenwijk, lezen mijn vriendin en ik mijn oude blogs terug, terwijl de mannen onder het genot van speciaalbiertjes honderduit kletsen. Ik schreef ooit een stuk, toen zij emigreerde, over hoe zij een blad is, dat zich laat meevoeren door de wind, terwijl ik een gewortelde eik ben; ik verplaats me nooit. Het is ook enkel dankzij haar en haar Turkse man dat ik vorig jaar in een vliegtuig stapte en de eer had ze te trouwen in een veel te ver land. Een land waarvan ik nooit gedacht had het ooit te bezoeken. En wat ik ook nooit zou hebben bezocht als het een ander persoon had betroffen. Voor deze vrouw heb ik veel over. Deze vrouw is me zo lief. Deze vrouw, die in een willekeurige trein stapt, alsof het niets is.


Het grappige van onze relatie is, en dat werd op dat balkon nogmaals bevestigd, is dat we tegen elkaar opkijken. Ik kan niet wat zij kan; zo hard werken op een kantoor waar ze zich niet altijd thuis voelt. Ze maakt lange dagen, niet vanwege de centen, maar omdat ze iets wil beteken voor anderen. Omdat ze iets goeds wil doen in deze zo grauwe wereld. Een klein verschil maken. Een lichtpuntje zijn. Zij zegt regelmatig dat ik dat ben. Met mijn schrijven, mijn muziek. Het is dus, wederom, maar net hoe je het bekijkt.


Ze zou meer moeten zingen. Zoals ik meer zou moeten reizen. R. wilde dit jaar weer naar Istanboel, maar ik heb gezegd dat we daarmee nog een jaartje moeten wachten. Ik ben nog niet bekomen van vorig jaar, en toen er van de week een vliegtuig tegen de grond ging in India, bevestigde dat mijn keuze weer. Mensen zijn niet gemaakt om in de lucht te hangen. Als je thuisblijft, in en om je eigen stad, ben je veilig.


We hebben afgesproken nog een weekje naar Borkum te gaan, en volgend jaar lente terug naar Turkije. Dat kwam onze vrienden ook beter uit. We willen graag met z'n vieren de stad bekijken, de man van mijn beste vriendin als locale gids, zijn verhalen uit zijn jeugd vertellend in zijn gigantische thuisstad.


Slapen deed ik amper, en op de terugreis, die qua vertragingen even vlekkeloos verloopt als de heenreis, ben ik afwisselend misselijk, duizelig en slaperig. Het is warm in de trein, en ik kijk naar de landschappen die voorbij flitsen terwijl de zon zich tussen de buien door laat zien. De bijna 3 uur duurt me veel te lang.


Het is allemaal een kwestie van oefenen. De eerste keer dat ik haar opzocht in Den Haag voelde het als een wereldreis. Hoe ik haar appte in de trein, half in paniek, en hoe we in haar nieuwe huis, nog zonder meubels, op een luchtbed sliepen. Hoe we samen terug treinden naar Groningen, en ik bedacht had dat ik dat zonder haar niet had gered. Sinds Istanboel denk ik soms dat ik alles aankan. Het tegendeel is waar. Maar ik blijf reizen, repeteren, oefenen, en word er steeds beter in.


En misschien word ook ik ooit een blad dat zich moeiteloos laat meevoeren door de wind. Kan ik "even voor mijn werk naar Londen", of '"een concertje in Parijs pakken". En misschien ook niet, maar dat geeft niet. Want ik bewonder haar om haar vermogen de wereld te veranderen en te ontdekken, om die over te reizen in een handomdraai, maar zij bewondert mij.


Zij bewondert mij om, voor mij onverklaarbare redenen. Maar ik geloof haar. Zij ziet dingen in mensen, en heeft maar zelden ongelijk. Ik geloof dat zij, ergens, iets ziet in mij. En dat zij dat ziet betekent dat het er is. Dat er iets is wat beter kan dan iedereen. In iets ben ik de allerbeste, want zij ziet het, en bewondert het.


Met die gedachte dommel ik, glimlachend, even weg als we station Zwolle uitrijden. Met mijn hand in die van mijn lief, en mijn hoofd tegen het raampje van de intercity uit Den Haag. Bijna thuis.




bottom of page