Herfstvakantie.
Terwijl het buiten langzaam herfst wordt probeer ik niet te denken aan de bladeren die met een bewonderenswaardige standvastigheid van de bomen vallen. Sommige dingen in het leven staan nou eenmaal vast. Één daarvan is de wisseling van de seizoenen.
Ik schrijf te weinig. Misschien omdat het, inderdaad, te goed met me gaat. De tijd van het jaar zou dat moeten tegenspreken - hoewel mijn winterdip meestal pas na de kerst zijn intrede doet. De dagen zijn zo kort, het donker overvalt me. Maar we steken hoopvol om 4 uur 's middags de kaarsjes aan, in de veronderstelling dat het gezelligheid zal brengen. En dat doet het meestal ook.
Ik merk dat het fijn is mijn wisselvallige leven te delen met anderen. En of dat nu vrienden en vriendinnen, ouders of hulpverleners zijn, het geeft me toch het gevoel van niet-alleen zijn. Het stormt nog steeds wel eens in mijn hoofd, al zijn het tegenwoordig vooral die gematigde herfstbriesjes, niet de winterse stormen met rukwinden en onwijs veel regen en sneeuw die mijn woning in een zwembad veranderen omdat de lekkage aan de gevel nog steeds niet is opgelost. De werkelijke orkanen blijven inmiddels al een hele tijd uit. Binnen die nog bestaande mini-stormpjes voel ik me niet vaak meer alleen of eenzaam. Ik heb mensen die een paraplu voor me ophouden, omdat mijn haar zo leuk zit en we op weg zijn naar een optreden. Ik heb mensen die mij een extra jas aanbieden omdat ik een koukleum ben. Ik heb mensen met wie ik soms samen schuil, als de wind of het onweer me beangstigt.
Misschien is dat wat liefde is. Willen oplossen wat er op te lossen is, een helpende hand bieden, en, als dat niet lukt, samen je verlies accepteren en gewoon even met z'n tweeën of drieendertigen wegkruipen in een hoekje, wat kaarsjes aansteken, en wachten tot het weer omslaat.
Ik heb er de laatste tijd veel over gepraat. Het leven voelt soms zinloos. Vriendlief opperde dat het misschien leuk is om weer vrijwilligerswerk te gaan doen, nadat ik bij zijn terugkomst van werk bijna in huilen uitbarstte omdat mijn maandag zo ellendig was geweest. Zo eenzaam. Zo doelloos. Maar dat was ook een maandag na een smoordruk weekend met een optreden dat tot diep in de nacht voortduurde en veel te weinig slaap. Die after-gig-dagen zijn altijd ellendig.
Ik vraag me steeds meer af of de doelloosheid die ik soms ervaar, voortkomt uit mezelf of de druk van mijn omgeving, Dat zei ik ook tegen hem: eigenlijk vind ik het nog wel even goed zo. Ik heb inmiddels een redelijke structuur en ritme in mijn dagen gecreëerd, ondanks het gebrek aan een vaste baan. Ik verveel me vrijwel nooit.
Feit blijft dat de storm die al zo'n beetje mijn halve leven woedt, weliswaar langzaam gaat liggen, maar dat de schade die zij veroorzaakt heeft nog duidelijk zichtbaar is. Ik omschreef het als volgt: ik heb nog nooit kunnen leven. Misschien als kind, maar dat telt natuurlijk niet. Ik heb van kinds-af-aan in overlevingsstand gestaan, en nu, heel langzaam, nu de wind gaat liggen en de nazomer voor de zoveelste keer de herfst aankondigt, voel ik dat ik niet meer hoef te overleven. Dat het gewoon even goed is, en dat ik alleen maar hoef te ademen. Niet keihard te vechten om overeind te blijven staan. Niet constant met mijn hoofd in de wind vooruit te hoeven ploeteren, terwijl ik overvallen word door regen en bliksem. Ik voel de drang om "op te geven", alleen omdat het me zal leren dat ik bij niet-vechten gewoon door kan gaan met leven. Niet hoeven vechten (of niet willen of kunnen vechten) leidt voor het eerst in mijn leven niet tot omvallen.
Dat klinkt als een mooi gegeven, en dat is ook. De keerzijde ervan is echter dat 1. de brokstukken nog overal verspreid liggen, en ik soms de kracht niet heb te beginnen aan de wederopbouw. En 2. ik zo nu en dan in een identiteitscrisis beland, omdat ik niet goed weet wat ik dán moet doen. Wat moet ik doen als ik niet constant tegen die storm vecht? "Gewoon leven" heb ik immers nooit gedaan; ik weet niet hoe dat moet.
Al doende leert men.
Ik geniet van de wisselingen. Ik geniet van de kou die zich langzaam aandient en zich in mijn woning en botten dringt. Ik zet soms, ondanks mijn financiële tegenargumenten, de kachel op standje hoog. Ik verwen mezelf. Ik geniet van de kaarsjes, die ik ook buiten op mijn rookplekje elke avond aansteek, terwijl ik naar de vogeltjes kijk die zich tegoed doen aan de zonnebloempitjes in de vogelvoerder die ik van paps kreeg en met enige weemoed de blaadjes in de tuin aanschouw, die ik vandaag maar eens bijeen moet vegen.
De storm is over, fluister ik tegen mezelf. De gedachte dat het zo zal blijven maakt me bang en intens gelukkig tegelijkertijd.
Ik hoef nog niet aan het werk. Ik heb de laatste 20 jaren hard genoeg gewerkt, Herstellen is de moeilijkste baan die iemand zich voor kan stellen. Ik heb nog nooit pauze, laat staan vakantie, gehad. Pittig zat.
De storm is over. Het is herfstvakantie.
Voor de zekerheid heb ik wel nog altijd zo'n opvouwbaar parapluutje in m'n tas. Je weet maar nooit.
Comments